Een half jaar geleden had ik voor het eerst een allergische reactie op penicilline. Mijn lippen tintelden en zwollen op, ik had overal jeuk en een drukkend gevoel op mijn borst. Ik werd toen opgenomen op de spoed. Men behandelde mij met een shot cortisone en daarmee was eigenlijk alles in een mum van tijd opgelost. De volgende dag kwispelde ik de laatste restjes rebellie uit mijn lijf en voor ik het wist stond ik alweer vrolijk te multitasken.
Tot daar het verhaaltje met een happy end.

Drie weken geleden sijpelde er stilletjes een ontsteking aan mijn sinussen binnen. Eentje van het hardnekkige soort. Mijn hoofd zoemde als een kolkende zee, er plakte een dikke vuist in mijn rechteroogkas en mijn lichaamstemperatuur steeg elke dag een half graadje.
In zo’n geval heb je twee opties: 1) Je neemt een dikke stift en doorstreept je agenda voor de komende drie weken. Je ontspant, stopt met het eten van die heerlijke, oude kaas, je dampt drie keer per dag met tea tree en je ontspant nog een beetje meer tot al het vieze slijm uit je hoofd verdwenen is.
Moet ik nog neerpennen dat deze optie compleet onhaalbaar was? Dat mijn agenda tegenstribbelde, dat er centen verdiend en verantwoordelijkheden opgenomen moesten worden? Dat dus.
Optie 2 dan maar: Je gaat naar de huisarts. Ik vertelde hem van de allergische reactie op penicilline. Hij bekeek me wantrouwig, haalde zijn schouders op en toverde uit zijn hoed een preparaat van cortisone, efedrine en penicillinevrije antibiotica. That would do the trick. Dacht hij zelfvoldaan.

Twee pilletjes per dag. Eentje ‘s morgens en eentje rond 16h. Want het was een peppige cocktail. De huistovenaar had gelijk: het middeltje werkte, mijn sinusitis verdween en voor ik het wist moest ik nog maar vier pilletjes slikken, ik was er weer bijna vanaf.
Maar toen, ineens, op twee dagen voor de meet, voelde ik precies toch weer iets tintelen. Op en rond mijn lippen, op mijn tong en in mijn keel. De dag erna stond ik op en keek een vreemde hamster met een eendenbek mij aan in de spiegel. Ik belde de huistovenaar. Hij zei dat het wellicht gewoon vochtophoping ten gevolge van de cortisone was. Ik zei dat ik wilde langskomen. De tovenaar zuchtte. Als het écht nodig was kon ik komen. Het was écht nodig. Niemand verandert graag in een hamster met een eendenbek. De huistovenaar vond het allemaal nogal meevallen, stuurde me wandelen. Dat het wel over zou waaien. En dat ik zijn tovermiddeltje écht uitnemen moest.
Die nacht droomde ik tussen de weeën van buikkrampen, oprispingen en krabaanvallen van ontploffende hamsters en kwekkende eendentroepen die over me heen zoefden.
‘s Morgens besloot mijn man om mij naar de spoed te brengen. Ik werd aan een baxter met anti-allergisch spul gehangen en ik kreeg een cortisone shot. Ik hoopte dat ook dit keer hiermee alles snel opgelost en vergeten zou zijn. Die avond echter voelde ik mij belabberder dan ooit. Overal op mijn lijf popte er jeukblaasjes omhoog – zoals paddenstoelen in het bos – die versmolten tot wolkige, roze kwaddels als je eraan krabde. Mijn hoofd was een vuurbol, mijn hart sloeg zichzelf een ongeluk en doorheen mijn bloed raceten de rebellentroepen alsof hun leven er vanaf hing.

‘s Morgens bracht mijn man mij terug naar de spoed. Hetzelfde scenario ontrafelde zich aldaar: baxter met anti-allergisch spul en cortisone shot. Ik weet niet waarom ik dacht dat men überhaupt de moeite zou doen om iets anders te proberen. Ik weet niet waarom ik niet protesteerde toen men hetzelfde doemscenario voorstelde. Omdat het zo druk was op de spoed werd ik met baxter in mijn arm en injectie in mijn aderen in een relax(!)-stoel in de wachtkamer gezet. Het anti-allergisch spul maakte mijn gedachten loom en zwaar. De cortisone was als een tikkende tijdbom, ergens verstopt in een kamer in mijn hart. Witte soldaten & rode rebellen, marcheerden op en af, kriskrasten door elkaar, botsten nèt niet, keken steeds nerveuzer in elk hoekje, onder het bed, in valse bodems. De tijd drong. Mensen lagen te kreunen. Krulden zich op in foetushouding. Zuchtten net als ik in de rij van relaxzetels.
Soms komt er een witjas binnen. Dan een fluobroek. Dan een witbroek met bijpassende jas. Kleurencodes denk ik. Onzichtbare hiërarchieën. Mijn moeder zit ondertussen naast me. Afwisseling van de wacht. Ze trekt aan mijn mouw: De blauwjas is er. De spoedtovenaar. Het is nog een jonkie. Moet nog veel leren. Dat vind ik niet erg. Twijfelen is toegestaan.
Atypisch. Zegt hij. Ik knik, hij ook. Wellicht kruisallergie. En – hij kijkt om zich heen of er niemand mee luistert – misschien, heel misschien ook een lichte reactie op de cortisone. Wellicht niet. Maar het zou kunnen. Ik knik, hij ook. Een voorschriftje. Tien dagen medrol. Dat zal de netelroos onderdrukken. Slaappilletje. Indien nodig. Wellicht niet. Maagpilletje. Indien nodig. Misschien.
Ik knik, geef hem een flauw handje, het knettert in mijn lijf en in mijn hoofd. Mijn voeten doen pijn. Men ontslaat mij. Mijn moeder brengt mij naar huis. Vraagt of ze bij de apotheek moet stoppen. Verslagen schud ik mijn hoofd. Neen. Ik ga niks meer pakken. Ik heb genoeg vergif gehad.

Dat was precies een week geleden. Sindsdien heb ik alles uitgezweet, uitgekotst, uitgescheten, uitgebraakt, uitgekrabd, uitgejankt. Ik heb nog vijf dagen netelroos gehad over heel mijn lijf. Ik heb nog twee dagen olifantenvoeten gehad waardoor ik amper stappen kon. Ik heb nog drie dagen galbulten op mijn hoofd gehad. Ik heb nog zes dagen niet – niet! – kunnen slapen (wegens marcherende rebellen, race-auto’s in mijn bloed en dreigend getik uit één of andere kamer). Ik heb nog steeds jeuk – tussen mijn huid en mijn botten. Ik heb nog steeds gloeiende voeten en handen. Mijn lichaamstemperatuur schiet nog steeds alle kanten uit.
Tussen het luisteren naar het knisperen van mijn huid en het opborrelen van kookbellen in mijn bloed, stroomden dozijnen vragen door mijn lijf. Is dit waar onze geneeskunde voor staat? Het zo snel mogelijk onderdrukken van symptomen ten koste van welke prijs dan ook? Met het oog op het zogezegde comfort van de patiënt maar in werkelijkheid ten dienste van de portemonnee van de Farmamaffia. Is men überhaupt geïnteresseerd in het zoeken naar oorzaken? Mag er nog tijd zijn om te herstellen? Moeten we niet terug meer naar ons lijf luisteren? Ons lijf de kans geven om zich te weren? Om zichzelf te genezen? Dient men je als patiënt niet te vertellen wat de mogelijke bijwerkingen van een medicament zijn? Of zijn dat heilige huisjes waar je in een grote bocht omheen wandelen moet? (“Reactie op cortisone? Dat denk ik toch niet. Dat heb ik nog nooit gehoord. Slapeloosheid door cortisone? Na een week? Dat kan beslist niet…”)
Ik heb besloten om mijn gezondheid weer terug in eigen handen te nemen. Dat betekent voor mij: meer rust, geen kaas meer (ik heb sterk het gevoel dat ik daarvan sinusitis krijg), beter slapen, mij terug strikter houden aan mijn initiële foodplan (+ zoeken naar een manier om selectief doof te worden voor de zeurende criticasters: “Feest zonder taart of wat? Eén klein pateeke kan geen kwaad. De cake is zelf gemaakt hoor. Brood is gezond. Alles met mate. Je hebt ook vezels nodig. Geef die kinderen toch een snoepje. En een ijsje. Eén ijsje kan geen kwaad…”)
Geloof jij nog in onze geneeskunde? Wat zijn jouw ervaringen?
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...